Catharina Theunis Verhoeff is 10 jaar oud als haar vader in 1692 naar Suriname vertrekt. Hij werkt als timmerman op een plantage aan de Cassewinicakreek. Daar moeten slaafgemaakten onder dwang suiker verbouwen. Haar vader koopt zelf ook 8 slaafgemaakten.
Omdat Catharina geen moeder meer heeft, gaat zij naar een oom in Delft. Daar woont ze nog als haar vader in 1699 in Suriname overlijdt. Op deze lijst is de erfenis te zien die Catharina’s vader in Suriname achterlaat. Alles wordt in Suriname verkocht. Het geld van de verkoop gaat naar Catharina.
De lijst begint met ‘een neger jongen’* die voor 170 gulden wordt verkocht. Daaronder staat ‘een neger meysje’* dat 200 gulden moet kosten. Mensen worden behandeld als dingen die je zomaar kunt verkopen. Degene die de lijst maakt vindt de handel in slaafgemaakten niet zo vreemd. Na een aantal mannen, vrouwen en kinderen schrijft hij de rest van de bezittingen op: ‘ses witte hemden’ en helemaal onderaan ‘twee neusdoecken’. Mensen en spullen komen dus door elkaar op één lijst terecht.
* Deze kwetsende benaming gebruiken we hier alleen om te laten zien hoe er in 1699 over slaafgemaakten werd geschreven.
Je kunt de papieren over deze erfenis ook digitaal doorbladeren.